Menu

MDC1A, een zeldzame spierziekte

MDC1A staat voor Merosine Negatieve Congenitale Spierdystrofie, type 1a en is een erfelijke spieraandoening, die vaak al zichtbaar is bij de geboorte of in de eerste paar maanden van het leven.

Wat is MDC1A?
Er zijn minstens 30 verschillende soorten aangeboren spierdystrofie (CMD – congenitale musculus dystrofie), die verschillende genetische oorzaken hebben. Ook hebben ze een verschillend scala aan symptomen. Deze zijn allemaal aanwezig bij de geboorte of snel erna en vooral van invloed op de spieren die worden gebruikt voor beweging.
MDC1A is één van de meest voorkomende typen van aangeboren spierdystrofie. Het wordt veroorzaakt door een verandering in het LAMA2-gen, dat verantwoordelijk is voor de productie van laminine α2-eiwit (voorheen merosine genoemd). MDC1A wordt soms aangeduid als AMA2-gerelateerde spierdystrofie.

Wat zijn de symptomen van MDC1A en hoe wordt de aandoening beheerd?
Baby’s met aangeboren spierdystrofie zien er vaak slap uit (verminderde spieren en zij bewegen mogelijk niet zoveel als andere baby’s). Soms worden de eerste tekenen pas opgemerkt na enkele maanden, wanneer de kinderen moeite hebben om hun hoofd omhoog te houden of een vertraging hebben in het leren van nieuwe vaardigheden, zoals zonder hulp te zitten.
Kinderen met MDC1A bereiken later motorische mijlpalen dan andere kinderen en slechts een zeer klein aandeel van kinderen met MDC1A kan zelfstandig lopen in tegenstelling tot sommige andere soorten spierdystrofie. Spierzwakte heeft de neiging niet snel te vorderen en gedurende de kindertijd blijft de motorische functie. Wanneer kinderen echter de puberteit bereiken en groter en zwaarder worden kunnen zij extra moeilijkheden ervaren.
Kinderen kunnen ‘contracturen’ ontwikkelen of ermee worden geboren. Deze verstrakking van de spierpezen beperkt de beweging van ledematen en gewrichten. Fysiotherapie en oefeningen kunnen dit helpen voorkomen. Onder begeleiding van een fysiotherapeut moet zeer snel na de diagnose worden gestart met de oefeningen. Zelfs een heel jonge baby kan worden geholpen om flexibiliteit te behouden. Kinderen kunnen worden aangemoedigd een staand frame te gebruiken en hydrotherapie kan hierbij ook nuttig zijn. Spalken, orthesen en nachtpositionering helpen progressie van gewrichtsafwijkingen te voorkomen, maar uiteindelijk is chirurgie vaak nodig om contracturen los te maken.
Een veel voorkomend probleem bij kinderen met MDC1A is zwakte van de ademhalingsspieren, die resulteert in frequente borstinfecties en slechte ademhaling ‘s-nachts. Het is daarom heel belangrijk om de ademhalingsfunctie ‘s-nachts te bewaken door vaak het zuurstofniveau te controleren en wanneer tekenen, zoals slaperigheid gedurende de dag, ochtendhoofdpijn en gewichtsverlies zich voordoen. Als het gemeten zuurstofniveau ’s nachts niet bevredigend is, zullen kinderen een ventilator ’s nachts met een speciaal gezichts- of neusmasker moeten hebben. Voor sommige patiënten is dit onvoldoende en is een tracheostomie (buisje in de luchtpijp) nodig. Ademhalingsproblemen stabiliseren of verbeteren meestal in de eerste paar jaar.
Tijdens de adolescentie kan de ademhalingsfunctie echter beginnen af ​​te nemen, waardoor meer beademingsondersteuning nodig is. Ophoesten gaat moeilijk en hulp bij het dagelijks hoesten helpt om op te hoesten en infecties te voorkomen op de borst. Dit wordt meestal gedaan met een hoestapparaat.
De meeste kinderen met MDC1A ontwikkelen ook een kromming van de wervelkolom (scoliose). Zij kunnen geholpen worden door bevordering van geschikte zitondersteuning en, indien nodig, een beugel. Soms is een operatie uiteindelijk nodig.
Voedingsproblemen en het bijbehorende gewichtsverlies zijn een ander veel voorkomend probleem zijn. Dus het is belangrijk om gewicht en lengte te controleren om te zorgen dat kinderen met MDC1A goed worden gevoed. Vaak zijn de slikspieren zwak en zijn voedingssupplementen nodig. Soms wordt er een chirurgische ingreep (gastrostomie) uitgevoerd, zodat voeding kan plaatsvinden via een buis rechtstreeks in de maag. Zwakte van de spieren van het gezicht kan ook van invloed zijn op spraak. Een logopedist kan hierbij hulp bieden.
Hersenscans worden vaak gedaan om een ​​diagnose van MDC1A te bevestigen, omdat zich een bepaald patroon laat zien, maar deze veranderingen in de hersenen veroorzaken meestal geen problemen en het intellect is normaal.
Slechts een klein deel van de kinderen met MDC1A (minder dan zeven procent) heeft een milde intellectueel handicap of communicatieproblemen. Sommige kinderen ontwikkelen in de late kindertijd aanvallen. Deze worden meestal goed onder controle gehouden door middel van medicijnen.

Wat veroorzaakt MDC1A?
MDC1A is een genetische aandoening, die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een fout in het DNA, aangeduid als een ‘mutatie’. De mutatie zit in het LAMA2-gen dat de instructies bevat van de productie van laminine α2-eiwit. Dit eiwit is één van de drie subeenheden die laminine 2 vormen (voorheen merosine genoemd), dat een belangrijke structurele component van de spieren is. Zonder laminine α2 zijn de spieren fragiel en degenereren zij.

Is MDC1A erfelijk?
MDC1A wordt geërfd op een autosomaal recessieve manier. Dit betekent dat een persoon met MDC1A twee veranderde LAMA2-genen erft, één van hun moeder en één van hun vader. De ouders van een persoon met MDC1A hebben elk één kopie van het veranderde LAMA2-gen en staan ​​bekend als dragers, maar ze vertonen meestal geen tekenen en symptomen van de aandoening. Hun andere ‘goede’ exemplaar van het gen is voldoende om te voorkomen dat de aandoening zich zal ontwikkelen.
Als beide ouders drager zijn, is de kans 25 procent (1 op 4), dat het kind de aandoening erft. Kort na de diagnose van MDC1A moet genetische counseling worden geregeld, samen met passende tests voor die leden van het gezin, die het risico lopen drager te zijn. Genetische counseling geeft informatie over het overervingspatroon, risico’s voor andere familieleden en de ‘prognose’ (waarschijnlijke) uitkomst van de aandoening.
Gezinsleden die drager zijn van de aandoening kunnen de opties voor familieplanning bespreken met een genetische counselor om de voorwaarden voor het risico op overlijden van toekomstige kinderen te verminderen.

Hoe wordt MDC1A vastgesteld?
De diagnose MDC1A wordt meestal vastgesteld uit de geschiedenis en het onderzoek. Een bloedtest kan ook worden gedaan, die het niveau van een spierenzym (creatinekinase of CK) meet. In dit geval is deze meestal erg verhoogd (meer dan 10 keer de normale waarde), maar kan ook wijzen op meerdere andere spieraandoeningen.
De specifieke diagnose wordt meestal gesteld door te kijken naar een stukje spier (spierbiopsie) onder een microscoop. Spiervezels van ongelijke grootte en de aanwezigheid van vet en vezelachtig weefsel duiden op spiervormingsdystrofie. Het is ook mogelijk om het spiermonster voor laminine 2 (merosine) te kleuren en als de niveaus zijn gereduceerd duidt dit sterk op MDC1A.
Soms wordt een huidbiopsie gebruikt in plaats van een spierbiopsie voor diagnose, omdat het minder invasief is om te verkrijgen, maar meer informatie kan worden verkregen uit een spiermonster, dus dit heeft meestal de voorkeur.
MRI-scans van de hersenen kunnen mogelijk veranderingen in de witte stof opnemen die kunnen helpen. De ultieme diagnose wordt verkregen door het DNA te analyseren op veranderingen in het LAMA2-gen. Deze genetische testen zijn beschikbaar in gespecialiseerde laboratoria.

Tot slot
Wetenschappers hebben de afgelopen jaren veel geleerd over MDC1A en belangrijk hierin is om modellen te bestuderen, die in het laboratorium zijn ontwikkeld. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van verschillende mogelijke therapieën en ontwikkeling van medicijnen. Er zijn op dit gebied veel vorderingen gemaakt, maar ze zijn er nog lang niet. Er dient nog veel verder onderzoek plaats te vinden en hier is geld voor nodig. Heel veel geld.

Koos Dirkse